Verraad en deportatie
Moeilijkheden
"Moeder en ik leefden twee jaar op ons onderduikadres in een schijnbaar beschermde wereld. Maar toen de Gestapo langskwam werd het te gevaarlijk. We moesten vertrekken. Met hulp van het verzet vonden we een nieuw adres, bij de familie Reitsma. Ook Vader en Heinz kregen het moeilijk. Hun hospita, mevrouw De Bruin, werd vijandig en begon steeds meer geld te vragen. Ze chanteerde ons. Een niet-Joodse vriendin van Moeder vond een nieuw onderduikadres voor Vader en Heinz in Amsterdam. We waren blij dat we weer bij elkaar in de buurt zaten. Maar het ging mis."
Opgepakt
"Op 11 mei 1944 was ik vroeg wakker. Ik was jarig. Moeder en ik ontbeten met de Reitsma's. We werden opgeschrikt door de bel. We waren verraden. De Gestapo stormde binnen, hun geweren op ons gericht. We werden naar het hoofdkwartier gebracht. Daar moesten we uren wachten. Een voor een werden we verhoord. 'Vertel ons alles wat je weet. Dan mag je je moeder weer zien. En je vader en je broer.' Die waren dus ook opgepakt..! 'Als je niet met ons meewerkt, martelen we je broer dood.' Ik werd geslagen. Het was geen nachtmerrie. Het was echt. Het was mijn vijftiende verjaardag."
Westerbork
"We zaten twee dagen in de gevangenis. Daarna werden we met de trein naar Kamp Westerbork vervoerd. Gelukkig ving ik op het perron een glimp op van Vader en Heinz. Ze leefden nog. In Westerbork bleven we bij elkaar en probeerden we de moed erin te houden. Niet voor lang. Op 16 mei werden onze namen afgeroepen. Het was zover. We moesten op transport. Het was alsof we afdaalden in de hel. De treinwagon was overvol, ondraaglijk heet en heel donker. En de stank...
Op een gegeven moment fluisterde Heinz: 'Evi, ik wil je wat vertellen over onze schilderijen. We hebben ze verstopt onder de zoldervloer in Soestdijk, met een briefje erbij."
Auschwitz
"De deuren gingen open en we moesten de trein uit. We waren in kamp Auschwitz. Heinz hielp me uitstappen. Ik sprong in zijn armen. We hielden elkaar stevig vast; we zouden elkaar misschien nooit meer terugzien. Mannen en vrouwen werden gescheiden. Vader greep mijn handen vast, keek me diep in de ogen en zei: 'God zal je behoeden, Evertje.' Moeder omhelsde Heinz innig en streek hem door zijn haar. Mijn ouders omhelsden elkaar, voor het laatst."
Als beesten
"We moesten ons uitkleden. Ons haar werd geschoren. Er werd een nummer in onze arm getatoeëerd. We sliepen in barakken. We werkten in ploegen. Twee keer per dag hadden we appel. We werden behandeld als beesten, erger nog. Al gauw hadden we geen besef meer van tijd. We leefden in een roes van honger, uitputting en angst. Ik had een enorme levensdrang en besloot vol te houden."