Jacob van Loggem was een zoon van Jonas van Loggem en Saartje Walg. Hij was getrouwd in de Amsterdamse Watergraafsmeer op 6 April 1932 met een niet-Joodse vrouw, Anna Krigel, en had twee kinderen. Het echtpaar woonde in de Rapenburgerstraat 39 II te Amsterdam en jacob verdiende de kost als slotenmaker. Jacob van Loggem is betrokken bij het verzet in de oorlog, maar wordt door de bezetter opgepakt en gevangen gezet ik kamp Westerbork. Vanuit Westerbork gaat Jacob van Loggem op transport naar Auschwitz waar hij wordt geregistreerd onder nummer 175300. Vermoedelijk in januari 1945 vanuit Auschwitz op transport gezet naar K.L.Gross Rosen (49310). De SS verplaatsen duizenden Joden uit Auschwitz voor het op 27 januari 1945 door het Rode Leger wordt bevrijd. Van Loggem wordt echter op 10-2-1945 doorgevoerd naar K.L.Buchenwald (130258), weer een paar dagen voor de bevrijding van Gross Rosen door de Russen op 14-2-1945. Uit de datum van zijn aankomst in Dachau is af te leiden dat een paar dagen voor de bevrijding van Buchenwald op 11 april 1945 weer verplaatst is door de Duitsers, mogelijk met het laatste transport uit Buchenwald dat vertrok op 7 april 1945 en met ruim 2300 doden aan boord, in deels open wagons aankomt in Dachau. Hij beland dan is het Aussenkommando Allach waar hij op 28-4-1945 door de Amerikanen wordt bevrijd. Vermoedelijk is hij door ziekte en uitputting dusdanig verzwakt dat hij ruim twee weken later is overleden op 40 jarige leeftijd. Zijn vrouw en kinderen overleven de oorlog. Jacob van Loggem had 8 broers en zussen, waarvan slechts een de oorlog overleefde. De anderen kwamen om in de vernietigingskampen. De stoffelijke resten van Jacob van Loggem liggen sinds 1960 begraven op het Nederlands ereveld Loenen.