Ga direct naar de hoofdnavigatie Ga naar de hoofdinhoud Ga direct naar de hoofdnavigatie Ga direct naar zoeken

Toespraak aanslag bevolkingsregister 2025

door Ruben Bloemgarten


Hallo allemaal.

Ik ben Ruben Bloemgarten.

Sommigen van jullie zullen mijn vader Salvador Bloemgarten gekend hebben.

Zijn broer Rudi, mijn oom, deed mee aan de aanslag op het bevolkingsregister.

Vorige jaar vroeg Liesbeth van der Horst mij kort te spreken bij deze herdenking, maar helaas was ik toen niet in de gelegenheid. Wel heb ik ruim een jaar kunnen nadenken over wat ik zou willen zeggen, en ik denk makkelijk een paar uur te kunnen vullen vandaag, zoveel valt er te zeggen naar aanleiding van de aanslag op het bevolkingsregister.

Ik zou kunnen vertellen over mijn wens als kind dat Rudi helemaal niet betrokken was geweest, maar juist was ondergedoken, en hopelijk niet alsnog vermoord.

Ik zou kunnen vertellen hoe ik later begreep dat ook de moord op mijn grootmoeder, en ook haar moeder, aan de aanslag te verbinden is.

Ik zou kunnen vertellen over de overeenkomsten die ik zie tussen toen en nu, op te veel vlakken.

Over het gemak waarmee de informatie in het register alle joden in Amsterdam heeft geïdentificeerd, en hoeveel makkelijker die identificatie nu zou zijn.

Dat ik me met regelmaat afvraag, welk gebouw WIJ vandaag zouden moeten laten afbranden om mensen op een vergelijkbare manier te beschermen. Over mijn wat moedeloze besef dat die gebouwen waarschijnlijk vooral in Amerika staan.

Dat ik in het afgelopen jaar op straat het woord kankerjood als ‘gewoon’ scheldwoord heb gehoord. Dat een bekende van mij als kankerjood is ondergespuugd, en zij mij verbaasd vroeg of ze er dan zo joods uitzag, als geïntegreerde Afghaanse vluchteling met islamitische achtergrond.

Dat racisme niet gaat over mensen met een kleurtje, homofobie niet over homo’s en antisemitisme absoluut niet gaat over joden.

Dat aan de identiteit die een ander ons aanmeet niet te ontsnappen valt. Mede daarom was de informatie in de voorganger van dit gebouw ook zo gevaarlijk.

Velen van de mannen op deze plaquette werd een identiteit aangemeten, kunstenaar, homo, jood. Ik kan het hebben over de wens dat bij deze aanslag geen slachtoffers moesten vallen.

Maar dat mijn oom Rudi, en zijn vrienden Karl Gröger, Coos Hartogh, Henri Halberstad en Cornelis Barentsen, bijna allemaal medische studenten, bijna allemaal joods, in 1943 het geweld echt niet meer schuwde.

Als Rattenkruidjongens gaven zij een verzetskrant met de naam Rattenkruid uit, waarin zij onder andere instructies over het plegen van verzet gaven, maar ook over de eigen acties rapporteerde.

In de maanden voorafgaand aan de aanslag waren zij betrokken bij brandstichtingen, overvallen, sabotageacties, en minstens 1 moordaanslag. Zij fungeerde soms voor de groep 2000 van Jacoba van Tongeren als gewapende tak, en het is mijn sterke vermoeden dat zij ook verbonden waren met de nog gewelddadigere groep CS-6.

Kortom er valt veel te vertellen. Maar ik vroeg mij af wat en wie we nu eigenlijk precies herdenken vandaag. En ik denk dat als deze 14 mensen niet waren opgepakt en vermoord we hier nu mogelijk niet zouden staan.

Daarom lijkt het me gepast om dicht in de buurt van hun ervaring te blijven, en wil ik een klein stukje voorlezen uit een getuigenverslag van de laatste weken van de aanslagplegers in de gevangenis, de rechtzaal en de dodencel, in De Telegraaf gepubliceerd 20 jaar na de aanslag, opgetekend uit de monden van Henri Gotjé en Cees Honig, beiden ook betrokken bij de aanslag en gearresteerd.

------------------------------
De 14 ZG. HOOFDDADERS lagen zes weken lang in donkere cellen met handen en voeten op hun
bedden gebonden.

Omdat Henri Halberstadt ondanks onmenselijke martelingen lang had gezwegen werd De tandtechnicus Henri Gotjé pas laat gegrepen.

Hij leidde een tandtechnisch laboratorium waar de medische studenten Bloemgarten, Hartogh en Gröger tot hun arrestatie hebben gewerkt. De toestanden ln het Huis van Bewaring tegenover het Citytheater staan hem nog goed voor de geest.

„Na het verhoor in de Euterpestraat werd ik naar de Weteringschans gebracht. en kon ik met de anderen in contact komen. En toen hoorde ik, dat ze al die weken onder barbaarse omstandigheden hadden geleefd. Ik kon horen, hoe ze enkelen van hen, met de handen op hun rug opgehangen, afranselden."

Over de rechtzaal verteld hij :
„Toen ik binnenkwam bleek dat de president had gewacht totdat ik er was. Op dat ogenblik zag ik de meeste van mijn mededaders eigenlijk voor het eerst. Ze waren allemaal kaal geschoren, en zaten in hun bruine gevangenispakken op houten banken tegenover de Duitse rechters.

Allen waren nog geboeid, in totaal 22 personen. Achter de president hing een hakenkruisvlag. Naast de rechters zaten de openbare aanklager en een vrouwelijke tolk. Langs de wanden stonden Grünen met bajonet op het geweer. Langs de linkerwand stond een tafel met het bewijsmateriaal en daarachter zaten Duitse journalisten in uniform. Langs de rechterwand hadden de verdedigers plaatsgenomen, terwijl zich achterin geüniformeerde toehoorders bevonden."

De heer Gotjé herinnert zich hoe moedig Arondeus en Bloemgarten en ook Gröger zich gedroegen.

„Arondeus vroeg elke keer het woord, en herhaalde steeds weer, dat hij alleen de verantwoording op zich nam, en dat het leven van de anderen gespaard moest blijven. Bloemgarten, die de aanslag op de beruchte procureur-generaal Feitsma pleegde, en de NSB-politieagent Van den Brink met kogels doorzeefde toen deze hem eindelijk te pakken meende te hebben, was zo fel en brutaal, dat ik elk ogenblik dacht: direct grijpt hij de president naar zijn keel.

Dr. Brouwer scheen mij zeer nerveus toe, en Henri Halberstadt was geen normaal mens meer. Hij sprak alleen nog Duits tegen ons, de martelingen en emoties hadden een wrak van hem gemaakt. Hij heeft later op de middag, toen ik werd verhoord, mijn leven gered door het woord te vragen, en nadrukkelijk te verklaren, dat ik met de aanslag niets te maken heb gehad, en me alleen had beziggehouden met het illegale blaadje „Rattenkruid".

Dr. J. J. Fahrenfort, zelf gevangene en arts op de „Amstelveenseweg", vertelde me later dat Halberstadt tijdens een verhoor het bewustzijn had verloren en daarna drie dagen lang zijn bezinning was kwijt geweest.

Dr. Honig voegt toe: „We mochten allemaal een laatste woord spreken. Sam van Musschenbroek vroeg als het ware om de zwaarste straf. Hij zei, dat hij niet anders had kunnen handelen, en wenste geen gratie, en voegde daaraan toe: als mijn familie in Duitsland pogingen zou doen om voor mij gratie te bewerkstelligen, zal ik die niet aannemen.

Henri Gotjé zat in de cel tegenover de drie dodencellen. De twaalf dagen tussen het proces en de ochtend van 1 juli zal hij nooit vergeten:
„Het waren drie voormalige ziekencellen. De luikjes waren altijd wagenwijd open. Dag en nacht stond er een SD-er op wacht. Ik verbaasde mij over de opgewektheid van de jongens. Zij lachten, debatteerden en lazen om beurten hoofdstukken uit de Bijbel voor. Henri Halberstadt was na een paar dagen weer een gewoon mens geworden en maakte enige keren gebaren in mijn richting, waarmee hij met een soort galgehumor hun naderend einde duidde.

Tijdens het afscheid van de familieleden in de dodencellen hebben zich hartverscheurende scènes afgespeeld.

De vrouw van agent Roos kwam met de baby die na zijn arrestatie was geboren. Karl Gröger's ouders hadden geen verlof gekregen om uit Wenen over te komen. Karls vader deed tevergeefs een beroep op de chauffeur van Himmler om gratie te krijgen. Tegen zijn advocaat zei Karl: „ [...] misschien heeft mijn leven zo toch meer nut gehad dan wanneer ik arts was geworden.

Eenmaal streelde Rudi Bloemgarten mijn wangen, als wilde hij met een laatste innig gebaar afscheid nemen van de mensen en van het leven. Karl Gröger hield menigmaal mijn hand lang en stevig in zijn grote sterke handen. Arondeus en Brouwer waren steeds opgewekt, zij bezielden hun kameraden door hun lichtend voorbeeld. Zo naderde de nacht van 30 Juni op 1 juli.

Aan de overkant van mijn cel werd gezongen. De kameraden zongen vaderlandse en religieuze liederen. Om 4 uur klonk buiten het motorgeronk van een auto die de binnenplaats opreed.

Even later hoorde ik op de gang dreunende voetstappen, toen werden de cellen aan de overkant geopend. Ik begreep dat hun tijd gekomen was. Daarna hoorde ik nog stemmen en het gerammel van ketenen. De jongens werden weggevoerd.

De voorafgaande tekst is een selectie uit de bron tekst, en is op enkele plaatsen licht aangepast om de voordracht
enigszins te vergemakkelijken.
Bron : De telegraaf, 29-06-1963 

Over de spreker

Ruben Bloemgarten is neef van aanslagpleger Rudi Bloemgarten.